Engelse grammatica – begrippen – grammatica oefenen

De Engelse grammatica verschilt van het Nederlands.
In het Nederlands heb je acht verschillende tijden. We kennen er vier in de onvoltooide tijd en ook vier in de voltooide tijd.
Lees verder en leer de begrippen kennen.

 

 

 

In het Engels zijn er drie hoofdgroepen als we het over tijden hebben (‘tenses’ in het Engels).
De tegenwoordige tijd (present tense)
Verleden tijd (past tense)
De toekomstige tijd. (future tense)

 

Alle andere ‘tijden’ zijn daar uit afgeleid.
Dit is een mooi overzicht van de verdeling van de Engelse grammatica.

 

 

We laten je in dit artikel ook zien waar je diverse Engelse grammatica oefeningen kunt doen en wat bijvoorbeeld de onregelmatige werkwoorden in het Engels zijn.

 


Maar laten we eerst eens kijken welke Engelse grammaticale begrippen je moet kennen om alles goed te kunnen begrijpen. We hebben de meest belangrijke voor je hieronder staan.

 

 

Engelse grammatica: de zin

 

Sentence:

Een ‘zin’. Deze bestaat uit een groep woorden die iets uitdrukken of kenbaar maken.
Een zin begint altijd met een hoofdletter en woord afgesloten met een interpunctieteken.

In een Engelse zin kunnen de volgende onderdelen terugkomen.

 

  • Subject: onderwerp
  • Verb: werkwoord
  • Regular verbs: regelmatige werkwoorden
  • Irregular verbs: onregelmatige werkwoorden
  • Noun: zelfstandig naamwoord
  • Personal pronoun: persoonlijk voornaamwoord
  • Interrogative word: woord waarmee je een vraagzin maakt
  • Possessive pronoun: een woord dat een bezit aangeeft
  • Demonstrative pronoun: aanwijzend voornaamwoord
  • Relative pronoun: betrekkelijk voornaamwoord
  • Adverb: bijwoord
  • Adjective: bijvoegelijk naamwoord
  • Preposition: voorzetsel
  • Singular: enkelvoud
  • Plural: meervoud
  • Diminutive: verkleinwoord
  • Main clause: hoofdzin
  • Subordinate clause: bijzin

 

 


Engelse grammatica: enkele voorbeelden

 

 

We zullen voor de meest gebruikte begrippen hieronder een aantal voorbeelden geven.

 

Subject:
Personen, dieren of dingenvormen het onderwerp.John walks to work.
The cat drinks its milk.
The house is very big.

 

Verbs:
Net als in het Nederlands is dit het ‘actie woord’ in de zin. Het geeft een bepaalde handeling aan.
In de vorige zin: ‘John’ is de ‘subject’ en ‘walks’ is de ‘verb’.

700 voorbeelden van Engelse werkwoorden

 

Read everything about past tense verbs

 

Noun:
Dit zijn woorden die mensen, dieren, dingen en gedachten omschrijven. Dat kan zowel in het enkelvoud als meervoud zijn.

 

(Personal) pronoun:
Het persoonlijk voornaamwoord zoals: ‘I’, ‘you’, ‘him’, ‘us’, ’they’, ‘the people’ enz.
Het vervangt in de zin dan het zelfstandig naamwoord.

 

Adjective:
Deze woorden worden gebruikt in combinatie met het zelfstandig naamwoord en zeggen iets over het zelfstandig naamwoord.
The man drove his new car down the bumpy road past a beautiful park.

 

Adverb:
Bijwoorden die verwijzen naar een plaats, telwoord, als voorlopig onderwerp en met een voorzetsel. Ze zeggen iets over het werkwoord. Voorbeelden:
Quickly, firmly, carefully, well, often, cheerfully usually, easily enz.
Now, today, later, yesterday enz.
Upstairs, somewhere, outside, everywhere enz.

 

Preposition:
Voorzetsel: deze woorden verbinden een zelfstandig naamwoord aan een woord/ woordgroep ergens anders in de zin.
The man walked across the road, past the church and up the hill towards the shopping centre in just 10 minutes.

Bekijk de vele voorbeelden van Engelse voorzetsels

 

 

 

Uiteraard is deze opsomming niet volledig. Het ging in dit artikel om de uitleg van de meest voorkomende Engelse grammaticale begrippen.

 

 

 

Engelse samentrekkingen

 

 

 

TIP: Veel meer informatie over Engelse tijden 

 

 

Op deze Engelse site een uitgebreide uitleg over Engelse grammaticale begrippen.